woensdag 2 december 2009

Latijn

Voor mijn studie moest ik één jaar Latijn volgen. Omdat ik op het gymnasium niet verder was gekomen dan de eerste ("latijnloze") klas, was ik aangewezen op het Instituut voor Inpassing van Voortgezette Opleidingen van de Rijksuniversiteit Utrecht. Om een reden die ik inmiddels vergeten ben leerde ik daar het Latijn uit te spreken zoals de Romeinen dat moeten hebben gedaan toen ze in de Rijndelta arriveerden (55 v.Chr.). Dat was nogal wennen, omdat deze uitspraak aanzienlijk verschilde van de manier waarop ik gewend was Latijnse woorden uit te spreken. Zo moest de c altijd worden uitgesproken als een k. En de ae niet als ee, maar als ai. Julius Caesar was dus niet Joelioes Tsjeesar (en al helemaal niet Seesar), maar Joelioes Kaisar. Het bewoog de docent ertoe te wijzen op de gezamenlijke oorsprong van de woorden tsaar en keizer c.q. Kaiser. Allebei afkomstig van de titel cesar, maar Kaiser/keizer van de uitspraak kaisar en de aanduiding van de Russische heerser van het meer gangbare tsjeesar.
Als je eenmaal gewend bent om het Latijn op de mij onderwezen manier uit te spreken dan ga je heel anders tegen sommige woorden aankijken. Neem nou de voetbalclub Saestum uit Zeist (tegenwoordig vooral bekend als een topclub in het damesvoetbal). In de tijd, dat ik nog voetbalde werd die club altijd Seestum genoemd. Na mijn jaartje Latijn zag ik plotseling de naam Saistoem. En in de wetenschap dat in het midden van het land de ei nogal eens vervormd wordt tot ai, ligt het verband tussen Saestum en Zeist voor de hand. Zoals het Romeinse legerkamp Fectio bij Utrecht het gehucht Vechten werd moet Saestum later Zeist zijn geworden. Als er al ooit zoiets als Saestum is geweest, want hierover is niets terug te vinden op internet.
Het is onwaarschijnlijk dat het een Romeinse nederzetting betrof, want Saestum lag immers aan de noordkant van de limes, de grens tussen het door de Romeinen veroverde gebied en de "autochtonen" (in casu Germaanse en Friese stammen). Als grens werd de natuurlijke scheiding tussen de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden gekozen: de rivier de Rijn. Die ging toen niet ter hoogte van het huidige Wijk bij Duurstede over in de Lek. Die laatsgenoemde rivier ontstond pas toen er (jawel) een lek in de hoger gelegen oevers ontstond en het merendeel van het Rijnwater wegvloeide in een nieuwe rivierbedding die in de volksmond Die Leck't werd genoemd, later kortweg Lek. Aanduidingen als Lokkia(m) en Loccham duiden erop dat de Lek al is onstaan in de tijd dat de Romeinen hier nog waren (tot ongeveer 270 na Chr.). Dat moet dan wel erg lastig zijn geweest, omdat hiermee een extra barrière in de toch al onherbergzame Rijndelta ontstond. De Rijn volgde tot die tijd grofweg de bedding van de huidige Kromme Rijn en vanaf Utrecht de stroom die later bekend werd als de Leidse Rijn om bij Katwijk in zee uit te monden. Doordat het merendeel van het water wegvloeide in de Lek werd de Kromme Rijn op den duur niet meer dan een onbeduidend beekje.
Langs de limes lagen legerkampen die de Romeinse aanduiding castellum hadden waarin we ons latere woord kasteel zien. Naast de forten en langs de wegen bevonden zich kampdorpen (vici) waar autochtonen woonden, vaak vrouwen die kinderen van Romeinse legionaires hadden en mensen die hand- en spandiensten aan de Romeinen verleenden. Uit het woord vici is ons woord wijk ontstaan. Dat is aan de hand van de aan mij geleerde uitspraak goed te begrijpen, want ik zou het van mijn docent Latijn moeten hebben uitspreken als wiekie (en niet als vietsjie). Vandaar Wijk bij Duurstede: de vici bij Dorestad (dat door de Romeinen overigens Levefanum werd genoemd en ook zuidelijk van de rivier lag, ongeveer waar nu het Gelderse Rijswijk ligt). Tussen de kampen Fectio en Fletia (Vleuten) was een doorwaadbare plek in de Rijn (traiecto) die extra bewaakt moest worden, omdat stammen uit het noorden hier makkelijk de rivier konden oversteken. Dus werd hier het castellum Traiectum gebouwd, dat later Utrecht werd. Traiecto keerde in het Nederlands terug als achtervoegsel van plaatsnamen die allen bij een doorwaadbare plaats aan een rivier lagen: Maas-tricht, Dor-drecht en U-trecht (Ultraiectum). Vroeger was er in Utrecht een voetbalclub met de naam Ultrajectum. Toen was het dus nog mogelijk om een wedstrijd te zien tussen Ultrajectum en Saestum. Maar dat was toen altijd Seestum en nooit Saistoem.

zondag 1 november 2009

Verkeerd is verkeert

Het verschijnsel stam plus T lijkt uit een ander tijdperk. Waar in de jaren '60 de nu lachwekkend lijkende modernisten die zich verenigden in ridicule collectieven als de Sosjaale Joenit nog trachtten alle woorden die op een D eindigden (de d die als een t wordt uitgesproken zoals in woord) met een T gespeld te krijgen lijkt nu de D als eindletter de overhand te hebben. Het probleem heeft zonder twijfel zijn oorzaak in het feit, dat zowel de eind-T als de eind-D hetzelfde klinken. Hoe heeft het ooit kunnen gebeuren dat de D als T ging klinken? Er zal historisch wel een oorzaak voor zijn aan te wijzen, maar we zitten nu met de gebakken peren. In het Engels is er een duidelijk verschil tussen bed en bet (tenzij je de woorden door iemand als Ruud Lubbers laat uitspreken). In het Nederlands hoor je het verschil tussen bekent en bekend echter niet.
Een voorbeeld van rtlboulevard.nl: In een interview verteld Marijke (Helwegen) dat ze in kerk zou willen preken. Die zin loopt al voor geen meter door het ontbreken van het lidwoord een voor kerk, maar de structurele fout zit natuurlijk in verteld. Dat moet hier vertelt zijn. Het is een taalfout die je tegenwoordig overal tegenkomt, zowel in kranten als op internet. Natuurlijk kennen we verteld als voltooid deelwoord (Marijke heeft mij verteld), maar in de derde persoon enkelvoud in de onvoltooid tegenwoordige tijd is het stam (vertel-) plus T: vertelt. In dit geval dus In een interview vertelt Marijke (Helwegen) dat ze in kerk zou willen preken.
Stam plus T. Het wordt waarschijnlijk niet eens meer onderwezen op onze scholen. Het is de sub-analfabeten dan ook niet kwalijk te nemen; ze weten immers niet beter. De grootsmoelen en modernisten zien het als vooruitgang, want de taal is levend (en dus onderhevig aan verandering). Maar taalregels zijn juist uitgevonden om communicatie te vereenvoudigen door misverstanden uit te sluiten. Er is n.l. een groot verschil tussen Scheringa bekend en Scheringa bekent.
Het bontst wordt het gemaakt door Hans Bennis, hoogleraar Taalvariatie aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Meertens Instituut. Volgens hem valt het allemaal best wel mee met de ongeletterdheid van de schooljeugd: “Jongeren zijn juist creatief met taal. De normen van de schrijftaal worden losser, hij word met een d en hij wordt met dt vinden veel mensen even goed.” Bennis is zelfs voor het afschaffen van de spelling: “Convergentie ontstaat vanzelf als mensen voor een grotere groep moeten schrijven. Laat ze onderling zelf maar uitmaken of ze een d of een t schrijven.” Ergo: terug naar de Toren van Babel, op naar een nieuwe babylonische spraakverwarring. Zo vraag ik me af hoe we zoekmachines nog kunnen gebruiken als we niet een gemeenschappelijke spelling aanhouden. Toen ik laatst op Martkplaats een heggenschaar zocht kwam ik erachter dat ik ook op heggeschaar moest zoeken, want dat woord wordt door de gemiddelde BLO-leerling blijkbaar zo gespeld. Tja, waarom dan niet hechchesgaar? De vraag is of ik die advertentie ooit zou vinden, want ik ben niet geneigd te zoeken op hechchesgaar, ik houd het liefst de standaardspelling van het Groene Boekje aan, dat voorkomt misverstanden.
Een van de meest voorkomende gevallen van "schrijf maar wat en denk vooral niet na" is de kreet waarmee tweedehands waar op internet wordt aangeprezen: "Heggeschaar verkeerd in goede staat". Nou dat is niet verkeerd! Hoewel, verkeerd is hier wel verkeerd, want het moet natuurlijk verkeert zijn. Verkeerd is hier dus foud. Maar het is niet verkeerd dat de hechchensgaar in goede staat verkeert.
Die vermaledijde D ook........

woensdag 30 september 2009

Maleis

Kortgeleden verklaarde minister Verhagen van Buitenlandse Zaken het volgende over de vaderlandse bemoeienis in Afghanistan: "Wij zeggen niet: laat de rest alles maar doen, wij hebben daar geen pakkie aan." Nou weten we dat politici de grootste taalvervuilers zijn en koplopers van het neo-analfabetisme, maar dit is gewoon dom. Verhagen haalt hier twee uitdrukkingen door elkaar: Daar heb ik geen boodschap aan en Dat is niet mijn pakkie-an. Die laatste uitdrukking werd in de jaren '80 al heel pedant gebruikt door de toenmalige minister Nely Kroes (toen nog: Smit-Kroes). Maar beide politici hebben waarschijnlijk geen flauw idee wat er met pakkie-an wordt bedoeld. Bij Kroes leek het alsof ze het over een kledingstuk had en Verhagen schijnt het gezien de context over een boodschap te hebben.
Ik geef toe: ik ben in dezen lichtelijk in het voordeel, omdat mijn vader in Indonesië werd geboren en tot zijn 14e zijn moedertaal Maleis sprak. Ik ben dus opgegroeid met handdoeken met de opdruk Selamat Mandi. Selamat is een wens, zoiets als heil! (op z'n Nederlands, niet op z'n Duits!) en mandi is baden. Het betekent: baad je lekker!
Pakkie-an is de Nederlandse verbastering van het Maleise bagian oftewel afdeling. Dat is niet mijn bagian betekent dus oorspronkelijk: dat is niet mijn zaak, ik bemoei me er niet mee. Zeg dat maar eens tegen politici........ Al vroeg wees mijn vader mij op dit soort Maleise invloeden in de Nederlandse taal.
Het is verbazingwekkend hoeveel Maleise termen in het Nederlands terecht zijn gekomen. Om op selamat terug te komen: een bekende kreet is selamat makan, oftwel smakelijk eten. Dat makan werd makken: Ik heb niks te makken (oorspronkelijk: Ik heb niks te eten, later Ik heb niks te besteden). Andere voorbeelden zijn: Ik voel me niet senang (letterlijk blij) oftewel Ik voel me niet lekker. Amok maken komt van amuk, een term die moordadige aanvallen aanduidde. Soms zou je de Maleise oorsprong niet vermoeden zoals in Dat is kras. Dit komt van keras, hetgeen o.a. stug betekent, dus Dat is stug! Ergens over bakkeleien komt van berkelahi oftewel vechten.
Een geval apart is kongsie. Veel mensen blijken dat woord wel in de spreektaal te gebruiken, maar niet te weten hoe je het schrijft. Ik heb het gespeld gezien als conctie (waarschijnlijk vloeide deze spelling uit de pen van een politicus). Kongsie is weliswaar vanuit Indonesië tot ons gekomen, maar komt van oorsprong van een Chinees woord, gangsi. Net zoals de mie (bami) volgde gangsi (in het Maleis kongsi) de weg naar Nederland via de Gordel van Smaragd. Veel Chinezen vestigden zich in het voormalige Nederlands-Indië en daar vormden ze kongsi's: zakelijke samenwerkingsverbanden, vaak samenvallend met familiebanden, waardoor het familiekapitaal bijeen bleef. Een kongsi was economisch gezien te vergelijken met een vereniging onder firma of een besloten vennootschap. De Chinezen exploiteerden m.n. op Borneo diamant- & goudmijnen. Hiertoe vormden ze kongsi's die elkaar vaak keihard beconcurreerden. Tussen die kongsi's werden op den duur coalities aangegaan, hetgeen leidde tot de term een kongsi sluiten: een alliantie aangaan uit wederzijds belang. In het Nederlands werd kongsi later kongsie. Zo kenden wij in de 19e eeuw De Kongsie, een samenwerkingsverband van hooivaarders op de Zuiderzee.
Adoe, dat is kras, maar was dat wel senang?

woensdag 2 september 2009

Woordinflatie

Sommige woorden zijn in deze tijd van deflatie nog steeds onderhevig aan woordinflatie. Als het oorspronkelijke woord de lading niet meer dekt dan zijn er twee mogelijkheden: het woord wordt versterkt door een andere woord door de vorming van een samenstelling of het woord gaat staan voor een minder zware betekenis.
Een voorbeeld van het laatste is het begrip documentaire. Een docent van het toenmalige omroepopleidingsinstituut Santbergen legde mij eens uit, dat een documentaire een beeldverhaal is. Kenmerkend hiervoor is het verhalende, de dramatische ontwikkeling die er in de loop van het verhaal plaatsvindt. Een documentaire moest oorspronkelijk dus aan specifieke eisen voldoen.
Helaas is de betekenis van het woord in de loop der jaren steeds verder verwaterd. Joop van den Ende zei pas geleden nog op TV: "Ik ben gek op documentaires, ik neem graag informatie tot me die ik nog niet kende." Zelfs bij de voormalige keizer der TV-makers zit het misverstand blijkbaar diep. Niet elk gemonteerd informatief programma is een documentaire. Een beeldverslag dat informatie bevat noemen we een reportage en hoeft nog geen documentaire te zijn. Een beeldverslag over een natuurverschijnsel kan veel informatie bevatten die voor de kijker nieuw is, maar daarom is nog niet elke natuurfilm een documentaire. Maar wanneer we het leven van een haai volgen in een verhaallijn die toewerkt naar een climax, waarin b.v. de haai sterft bij een ontmoeting met een mens (of omgekeerd) dan is er wel sprake van een documentaire. Deze wordt gekenmerkt door een verhaallijn, heeft een dramatische ontwikkeling in zich, er wordt toegewerkt naar een apotheose die de kijker tot het laatst geboeid houdt. Daarvoor is tijd, ruimte en geld nodig. Omdat met name het laatste in televisieland ontbreekt is het aanbod van goede documentaires tot een minimum gedaald en is het geld besteed aan goedkopere produkties.
Een lokale omroep zond in de jaren '90 een serie programma's uit onder de naam 12 minuten. Ook deze probeersels van hobbyisten werden aangemerkt als documentaires. Helaas, een documentaire moet langer zijn dan 12 minuten, net zoals je ook geen speelfilm van 12 minuten kunt maken, omdat je dan als maker de mogelijkheid ontbeert om je personages te ontwikkelen en om je verhaallijn uit te werken. Maar goed: we lijden aan woordinflatie en dus is tegenwoordig iedere flutreportage een documentaire.

Een voorbeeld van het versterken van een begrip door een extra woord in een samenstelling is gijzelingsdrama. Het lijkt vanzelfsprekend, dat iedere gijzeling die plaatsvindt voor de slachtoffers (de gijzelaars) een drama is. Maar het woord gijzeling bleek in de loop der jaren voor sommige journalisten niet veelzeggend genoeg om de gebeurtenis aan te duiden en dus werd het gekoppeld aan een woord dat het begrip kon versterken: drama. Dat woord is op zich al eeuwen onderhevig aan verwatering, want het oudgriekse woord drama betekende handeling. Daarna werd het al in de oudheid gekoppeld aan de handelingen in een theatron en de connectie met toneel was gelegd. Aanvankelijk omvatte drama ook de komedie (het blijspel), maar omdat de Grieken vaak (driedelige) treurspelen opvoerden was de vereenzelviging met de tragedie een feit. In het dagelijks taalgebruik heeft het begrip drama dan ook altijd een negatieve lading, het is een droevige en/of aangrijpende gebeurtenis. Door het te koppelen aan gijzeling krijgt dat woord blijkbaar een nog sterkere negatieve lading: gijzelingsdrama. Maar het is een volkomen overbodige samenstelling.

En nu we het toch over gijzelingen hebben: het woord gijzelaar heeft op zich een grappige ontwikkeling doorgemaakt. Tegenwoordig weten we wel weer allemaal (nou ja, op die ene analfabeet op de journaalredactie na) dat het gaat om een persoon die gegijzeld wordt. Al sinds (pakweg) 1982 kennen we Gijzelaar van Het Goede Doel:
Oh, was ik maar een gijzelaar
Dan stond altijd m'n eten klaar
Dan kon ik altijd klaverjassen
En hoefde nooit meer af te wassen
En nooit meer op mezelf te passen
Maar in de jaren '70 -de tijden van de Molukse gijzelingen- sloeg de verwarring flink toe. Dronken of nerveuze verslaggevers (wellicht waren beide bijvoegelijke naamwoorden van toepassing?) wauwelden op radio & TV over "de gijzelaars en de gegijzelden". Toen het telefoontjes in Hilversum regende dat men door het verwisselen van begrippen niet meer kon volgen wat er gaande was (want het woord gijzelaar stond in het woordenboek toch echt vermeld als iemand die het slachtoffer van een gijzeling was, in het Engels: hostage) begon men op radio en TV het woord gijzelaar maar te vermijden. Het werd: de gegijzelden en de kapers. Later zelfs de gijzelnemers en de gegijzelden. Van gijzelaars was geen sprake meer.
Ik had er op mijn werk heftige discussies over met twee collega's. Die beweerden allebei, dat een gijzelaar iemand was die gijzelde. Mijn verwijzing naar het plaatje van Donna Summer met de tekst He was a hostage mocht niet baten (onvergetelijk TV-optreden in Van Oekel's Discohoek in 1974!). Woorden op "aar" waren volgens die collega's altijd actief en niet passief: moordenaar, handelaar, gijzelaar. Een gijzelaar gijzelt zoals een moordenaar moordt en een handelaar handelt. Ik vroeg vervolgens of een martelaar ook martelde, maar dat werd afgedaan als de uitzondering die de regel bevestigde. En verdomd: niet lang daarna verscheen een nieuwe druk van de Dikke van Dale en daarin werd een gijzelaar aangeduid als een gegijzelde maar ook als iemand die een gijzeling uitvoerde.......... De nitwits, dronkelappen en ongeletterden hadden de taal weten te veranderen. Dank aan Henk Westbroek dat hij 't er een paar jaar later stevig inpeperde:
Wat ik toen dacht
Dat is nog steeds van kracht
Oh, was ik maar een gijzelaar

zaterdag 1 augustus 2009

Pijpen

Tijdens de Tour de France wijdde de Teletekst-rubriek LiTTerair (TT 431 e.v.) enige pagina's aan Mart Smeets' eerste roman Een lange ontsnapping uit 1997. Hoofdpersoon is Stijn Miller, een doorgewinterde sportverslaggever die naar een commerciële televisiezender is overgestapt. LiTTerair (nota bene) meldde, dat Miller in het boek weigert naar de pijpen van zijn nieuwe bazen te dansen.
Dansen naar de pijpen van: het is een onderwerp waarmee ik al jaren op feesten & partijen de lachers op mijn hand krijg. Ik poneer dan n.l. altijd de stelling, dat het niet de pijpen is maar het pijpen. Die uitspraak leidt steevast tot hilariteit, want ik moet toch wel een erg dirty mind hebben om het woord pijpen onlosmakelijk te verbinden met de schone kunst der fellatio. Ik moet vervolgens door het gelach en de kwinkslagen heen proberen uit te leggen, dat de dirty mind in dit geval aan de luisteraar toebehoort en niet aan de boodschapper.
Pijpen duidt in dit gezegde niet op broekspijpen. En ook niet op het meervoud van pijp, het rookwaar waar je tabak in stopt. Zelfs niet op buizen. Dansen naar de pijpen van is dus onzin. Vaak wordt het geslacht van pijpen versluierd door het gebruik van een bezittelijk voornaamwoord: ik weigerde naar zijn pijpen te dansen. Andere mogelijkheid is: niemand wenste naar Miller's pijpen te dansen. De of het? Een als zelfstandig naamwoord gebruikt werkwoord als pijpen is altijd onzijdig. Het denken, het werken, het pijpen.
Als we het hier over het pijpen hebben, maar niet over fellatio, waarover dan wel? Op jonge leeftijd maakte ik kennis met de Tamboers & Pijpers, onderdeel van de Marinierskapel van het Korps Mariniers. Mijn vader was voormalig marinier en als er muziek van de Tamboers & Pijpers op de radio was dan herkende hij die meteen. Hij prees altijd de techniek van de tamboers, waar menig amusementsdrummer een puntje aan kon zuigen (......), maar over de pijpers hoorde ik hem nooit. Wat deden deze pijpers eigenlijk? Luister naar de muziek van de kapel en het wordt direct duidelijk: het zijn fluitspelers (enkele voorbeelden zijn te vinden op http://www.reuniecommissietamboersenpijpers.nl/ onder de link Muziek).
Pijpen is fluiten. In het Duits pfeiffen. De pijpfluit is een blaasinstrument (maar heeft geen connectie met het Duitse blasen, dat maakt de verwarring alleen maar groter!). De verbinding met muziek maakt het dansen in dansen naar zijn pijpen ook direct aannemelijk. Waarom zou je immers zonder aanleiding gaan dansen en dan nog wel naar iemand's broekspijpen? Maar dansen op de muziek van een fluitspeler lijkt logisch. Dat werd al duidelijk in de sage van De Rattenvanger van Hamel(e)n: het verhaal van een fluitspeler die een Duits stadje bevrijdde van een rattenplaag. Hij leidde de ratten met zijn fluitspel de stad uit en liet ze in een draaikolk springen. Toen de burgemeester hem vervolgens niet betaalde voor zijn diensten leidde de pijper uit wraak alle kinderen de stad uit zoals hij met de ratten had gedaan en verdween met hen in een berg. Ze waren betoverd door zijn fluitspel en deden wat hij wilde. Ze dansten naar zijn pijpen.
Het pijpen
dus en niet de pijpen.

donderdag 2 juli 2009

Ze kon een ander bad gebruiken

Midden jaren '80 was ik een tegenstander van commerciële televisie. Net als velen met mij voorzag ik een teruggang in de kwaliteit van de TV-uitzendingen. Volgens de man die het destijds voor het zeggen had op mediagebied, de toenmalige minister van WVC Elco Brinkman, zou dat wel loslopen. Ik vrees, dat ik achteraf gezien toch gelijk had. Er is weliswaar een enorme kwantitatieve groei op TV-gebied geweest (van twee kanalen in 1985 naar meer dan tien Nederlandse kanalen), maar kwalitatief is er zeer veel verloren gegaan. Goed voorbeeld is de ondertiteling van TV-programma's. De ondertitels waren tot de introductie van commerciële televisie het exclusieve domein van de afdeling Filmvertalingen van het Facilitair Bedrijf van de NOS. Alle vertalingen moesten door of via deze instantie aangeleverd worden aan de afdeling die de ondertitels in beeld bracht. Zelf 'even' een paar uitspraken van de toenmalige VS-president Ronald Reagan vanuit het Engels vertalen was er voor de Hilversumse programmamaker niet bij, nee, op de afdeling Filmvertalingen zaten dag en nacht specialisten klaar om zelfs de meest basale uitspraken te vertalen. Dat kostte natuurlijk enorm veel geld, want die vertalers hadden allen minstens een HBO-opleiding en verdienden een navenant salaris. Als een vertaling af was dan werd deze door een eindredactie nog eens scherp gecontroleerd. In de eindredactiekamer zaten de bollebozen van de afdeling, die naast een gigantische algemene ontwikkeling ook nog eens een complete bibliotheek met naslagwerken tot hun beschikking hadden. En dit alles om ervoor te zorgen dat de vertalingen zo accuraat mogelijk waren.
In de jaren '90 nam het aantal commerciële zenders toe en gevolg was, dat de vertaalbureautjes als paddestoelen uit de grond schoten. Een vriend van me werkte in die tijd als freelance vertaler en zijn hoofdtaak was jarenlang het vertalen van The bold and the beautiful. Het werk betaalde slecht en het was behoorlijk aanpoten, maar goed, hij kon thuis werken en zo een groot deel van de zorg voor zijn opgroeiende dochters op zich nemen. Twee keer in de week kwam er een bode langs om videocassettes en vertalingen op te halen en een nieuwe vracht banden en scripts af te leveren. Gevolg van deze liberalisering was wel, dat de eens zo roemrijke afdeling Filmvertalingen (inmiddels onder de vleugels van het geprivatiseerde Nederlands Omroepproduktie Bedrijf) langzaam teloor ging. Een enorme besparing op de loonkosten, maar een veel grotere achteruitgang in de kwaliteit van de ondertitels die wij dagelijks voorgeschoteld krijgen.
De fouten in de ontertitels zijn zo talrijk dat je er dagelijks een boek mee zou kunnen vullen. Maar het zou vanzelfsprekend ook een vrij zinloze bezigheid zijn, want gedane zaken nemen geen keer. Ik zal de oogst van een dag TV-kijken eens proberen samen te vatten. In een oude western werd She could use another bath vertaald als Ze kon een ander bad gebruiken, maar hier werd bedoeld: ze was eigenlijk wel weer aan een bad toe (of woorden van die strekking). Let wel: letterlijk vertaald is ze kon een ander bad gebruiken juist, maar in de context was het lachwekkend. Vaak heeft dat te maken met de vraag of de bijbehorende beelden bekeken zijn. Bij de afdeling Filmvertalingen had men destijds meestal de beschikking over zowel het script als een videocassette teneinde te controleren of deze met elkaar overeen kwamen. Zo konden passages uit het script ook in hun context worden gezien.
I have lived in this neighbourhood for 20 years. Eigenlijk een abc'tje van de HAVO: Ik woon al 20 jaar in deze buurt. Maar de gehaaste filmvertaler had deze zinsconstructie blijkbaar al een tijdje niet meer onder ogen gehad en vertaalde letterlijk: Ik heb twintig jaar in deze buurt gewoond. Dat scheelt een slok op een borrel, of de spreker er nu nog wel of niet meer woont.
Jargon is vaak ook lastig, omdat je het niet makkelijk terugvindt in woordenboeken: The neck was made of rosewood. Dan is het verleidelijk om voor de weg van de minste weerstand te kiezen: De nek was gemaakt van rozenhout. Maar als het om snaarinstrumenten gaat spreken we niet van een nek maar van een hals. En de houtsoort is niet rozenhout (dat is in het Engels pinkwood of tulipwood) maar palissander. The guitar had an ebony fingerboard. Ai, als je niet een beetje thuis bent in gitaartermen dan wordt dat dus: De gitaar had een zwart vingerbord. Ebony & ivory, remember? De vertaling zwart van ebony is op zich niet fout, maar in de context hebben we het over de houtsoort, in casu ebbenhout. Ik ken het woord vingerbord niet (misschien is het een bord om te vingeren), maar in dit geval gaat het om de toets van een gitaarhals, d.w.z. het gedeelte waar je je vingers op plaatst om de noten te vormen.
He’s the guvnor vertalen als Hij is de gouverneur is eigenlijk onbegrijpelijk. Gouverneur is n.l. in het Engels governor; het uit het slang afkomstige guvnor betekent zoiets als de baas, de beste. De legendarische cricketer Bobby Abel had als bijnaam The Guvnor; hij werd in zijn tijd dan ook als de beste beschouwd. Maar gouverneur is hij nooit geweest.
Nou, ik ga het bord van mijn gitaar maar weer eens vingeren. Ik kan trouwens ook wel een ander bad gebruiken ruik ik nu.

donderdag 4 juni 2009

Vindt u de meisje ook zo leuk?

Ik probeerde een tijdje geleden een tweedehands TFT-beeldscherm op de kop te tikken. Ik deed op Marktplaats.nl een bod van 35 euro op een monitor. Hierop ontving ik de volgende reactie: "Je mag de scherm voor 50 euro komen op hallen. Groetjes; Hassan". Dat hallen is niet helemaal halal, maar dat zullen we als een typefout (sic) beschouwen. Waarschijnlijk was de aanbieder een medelander van Marokkaanse afkomst. Ga ik daarbij in de eerste plaats af op de voornaam? Nee. Het is met name het aanbieden van de scherm, dat me sterkt in mijn vermoeden.
Het is politiek niet correct om het te stellen, maar het Murks (de manier waarop vele Marokkanen en Turken Nederlands spreken) heeft een negatieve invloed op de schoonheid van de taal. Ik weet het: Nederlands is een moeilijke taal, maar dat is Duits ook. Ik hoor echter zelden iemand in het Duits spreken over der Mädchen. Maar in het Nederlands is de meisje gemeengoed geworden. In het Murks schijnt geen plaats te zijn voor onzijdige woorden. En daarvan hebben we er in het Nederlands nogal wat. Neem alleen al alle verkleinwoorden als meisje: in het Murks ze hebben allemaal het bepaalde lidwoord de gekregen. Dus de telefoontje, de grapje, de snoepje, ja zelfs de klitje. En zo ook niet-verkleinende onzijdige zelfstandige naamwoorden: de geval, de ding, de glas, noem maar op.
Vaak kun je aan het gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord ook al zien dat men het geslacht van het zelfstandig naamwoord waar de bijzin op terugwijst niet kent. Zo wordt een onzijdig zelfstandig naamwoord met het onbepaald lidwoord een vaak gevolgd door een bijzin die begint met die in plaats van dat. Hier een voorbeeld, dat ik tegenkwam op de teletekstpagina's van een van de commerciële zenders. Niet dat ik daar aan het zoeken was, maar ik zal u niet vermoeien met een uitleg van de werking van de teletekstpagina's van mijn digitale televisietuner ("ja, ja..........." denkt de lezer nu): Gescheiden huisvrouw wil een eigen mannetje die haar helemaal gek maakt. Het zelfstandig naamwoord man wordt hier verkleind tot mannetje en wordt daarmee onzijdig: het mannetje en dus moet het zijn het mannetje, dat. Ook al zal het niet de bedoeling van de dame die de advertentie had geplaatst zijn geweest om een onzijdig type aan de haak te slaan.
Nu is het gebruik van "dat" als betrekkelijk voornaamwoord in de laatste 20 jaar al stevig onder druk komen te staan en zelfs in regeringskringen vervangen door "wat": Meneer de voorzitter, het voorstel wat op tafel ligt........ Ik wacht nog steeds op een interruptie waarbij de excellentie op deze fout wordt gewezen, maar de kamerleden doen er even hard aan mee. "Wat is dat" wordt op den duur "Dat is wat".
Logisch geredeneerd is die advertentietekst zo gek nog niet: de man, die haar helemaal gek maakt wordt in het Murks de mannetje, die haar helemaal gek maakt. Het wachten is nu alleen nog op het ingeburgerd raken van wie als betrekkelijk voornaamwoord (analoog aan de dat/wat conversie): Meneer de voorzitter, de telefoontje wie ik vanmiddag kreeg...........
Bonter wordt het nog als men het correcte bepaalde lidwoord gebruikt, maar de bijzin alsnog met het verkeerde betrekkelijk voornaamwoord laat beginnen. Zo wist een regionale TV-zender melden: De musical gaat over het indianenmeisje Pocahontas die verliefd wordt op de Engelsman John Smith. Moet dit zijn de indianenmeisje Pocahontas die... of het indianenmeisje Pocahontas dat.......??? Diezelfde zender heeft ook moeite met de juiste aanwijzende voornaamwoorden. Zo meldde men op de dag van de Europese verkiezingen: Als een stembiljet niet in de bus zit, dan is deze ongeldig. Die kwalificatie sloeg duidelijk niet op de bus, dus werd bedoeld: de biljet... dan is deze (foutief geslacht) of het biljet........ dan is dit? Dit laatste is juist, dus men koos voor het verkeerde aanwijzend voornaamwoord. Moeilijk, hè?
Vindt u de meisje ook zo leuk? Of houdt u het liever bij de eigen vrouwtje die u helemaal gek maakt?

donderdag 21 mei 2009

Mijn paswoord past niet meer

Toen ik dit blog aanmaakte moest ik weer eens een password opgeven. In het Nederlands noemen we dat sinds jaar en dag een wachtwoord. Laat ik vanochtend nou nog door een Belgische spammer gevraagd zijn om mijn paswoord? Een paswoord? Wat wordt daarmee bedoeld? Een woord dat precies past? In het Engels gaat het om een oorspronkelijk militaire term: a word dat je bij een toegangspoort of een controlepost moest uitspreken en als dat woord juist was then you can pass. En dat laatste woord heeft de betekenis van verder gaan of passeren. Dus als password uit het Engels vertaald zou zijn dan was de juiste vertaling passeerwoord geweest.
De juiste Nederlandse term is wachtwoord. Dat heeft niets te maken met wachten. Het was een woord dat je aan de wacht moest melden om toegelaten te kunnen worden. Maar we zoeken naar de herkomst van paswoord. Is het misschien een kaartterm: een woord dat je moet uitspreken als je wilt passen? Ik moet toegeven dat ik sinds de middelbare schoolbanken niet meer heb getoept en sindsdien dus ook niet meer wanhopig hoef uit te roepen: "Ik pas!" Wellicht is in de loop der jaren een nieuwe term in dit kaartspel geslopen en spreekt men nu een paswoord af voor men begint.
Toch maar eens even opgezocht. Ja hoor, dit vermeldt de "grootste gemene deler encyclopedie" Wikipedia: "Een wachtwoord of paswoord is een geheim woord dat aan degene die het kent, toegang verschaft tot een locatie of tot informatie." Daar is het dus ook al doorgedrongen. Niet verwonderlijk, want de gemiddelde bijdrage lijkt door een MAVO-2 leerling te zijn geschreven (ook al bestaat de MAVO niet meer: u begrijpt vast wel wat ik bedoel). Het is het domweg letterlijk omzetten (want vertalen mag je het niet noemen) van een Engelse term: password = paswoord. Zoals de MAVO-2 leerling het bij het vertalen naar het Engels ook guitig zal hebben over the pig is stiff in the brook. En als zoveel mogelijk subanalfabeten de foute term bezigen dan staat deze binnen de kortste keren in Het Groene Boekje. Ik hoop dat uw paswoord nog past. Ik pas in ieder geval.

When men smake: "Please !"
Girls, pack your bees
't Is never too late
to poots the plate.
John O'Mill